Mijn leven? Het is mooi geweest, maar zwaar. Ik heb mijn moeder niet gekend, ze stierf toen ik 4 weken oud was. Mijn zus Tillie, die voor me zorgde, was lief, maar streng. Ik mocht bijna niets! We woonden in een groot huis ‘op hoge neuten’ in Paramaribo. Als mijn vader niet thuis was, speelde ik stiekem op zijn mondharmonica, om mezelf te troosten. Op een dag zag ik in een winkel een mondharmonica. Toen ik hoorde wat hij kostte, begon ik te huilen. Vijf-en-negentig cent! En ik kreeg maar een dubbeltje per week. Na een hele tijd heb ik hem toch kunnen kopen. Toen ik naar Nederland vertrok, was de mondharmonica het eerste dat in mijn valies ging. En mijn Bijbel ben ik vergeten!
Met mijn man Antonio woonde ik in Paramaribo in een krotwoning. Antonio werkte keihard, maar hij kreeg verf in zijn ogen en kon toen niets meer. Hij jammerde en klaagde. Ik zei: ‘Jongen, we gaan het redden.’ Elke keer verzon ik weer wat. Ik heb maandenlang krom over een teil gestaan als wasvrouw, verkocht spulletjes op het erf. Als het moest liep ik uren om 5 meloenen te halen op een verre plantage, die sneed ik dan in stukken om te verkopen.
In 1973 is mijn leven in één keer veranderd. Er kwam een meneer uit Nederland, meneer Elkerbout, om een reportage te maken over armoe in Suriname. Hij zag waar we woonden met 8 kinderen, hoe vies en vochtig het was. Hij vond het zo verschrikkelijk. ‘Mevrouw De Souza,’ zei hij, ‘ik ga zorgen dat u hier weg komt.’ Maanden hoorde ik niets, ik dacht: wat heb ik aan zo’n man? Maar op een dag is er 13.000 gulden voor mij op een rekening gestort. Een paar van mijn meisjes woonden al in Nederland, ze waren met een zus en vriendin van mij meegegaan. Nu konden wij ook!
Alleen… mijn man wilde niet. ‘Ga jij maar,’ zei hij. ‘Ik blijf hier. Met de jongens.’ Dat wilde ik niet. Maar wat gebeurde er? Niet lang daarna is Antonio ziek geworden. Hij zat vol suiker en kreeg het aan zijn hart. Op 3 juni 1973 heb ik hem naar het ziekenhuis gebracht, op 4 juni is hij overleden. Ik was treurig, natuurlijk, want ik hield van hem. Maar ik dacht ook: nu kunnen we weg.
Dat is alweer meer dan 40 jaar geleden. Ik ben meneer Elkerbout elke dag dankbaar. In Nederland is mijn leven zo fijn geweest. Werken hoefde ik niet meer, omdat mijn lichaam kapot was, maar ik ben heel lang vrijwilligster geweest voor radio Fija Lobi. Daar werd ik moeder De Souza genoemd. Mijn eigen kinderen zie ik gelukkig ook nog allemaal, behalve mijn tweede zoon, want die is overleden. Dat blijft moeilijk, maar als ik in de put zit, is het nooit lang. Ik vraag God me te helpen. En dan pak ik mijn mondharmonica.