Als ik denk aan mijn kindertijd, dan zit ik op mijn kamer. Opgesloten. Ik zie het niet, maar ik voel het. Ik weet niet waarom mijn moeder zo’n hekel aan me had. Misschien omdat ik ongepland en te vroeg in haar leven gekomen ben? Tegenover mij als enige was ze hard of onverschillig. Natuurlijk heeft dat me getekend, ik heb nooit veel zelfvertrouwen gehad. Maar kwaadheid? Nee, dat voel ik niet. Ik denk alleen: waarom?
We woonden in Den Haag, in een eenvoudige buurt. Mijn ouders vonden een opleiding niet nodig voor mij, dus na de lagere school ben ik vrij snel gaan werken. Vond ik niet erg. Vooral op de bijouterieafdeling van de Bijenkorf heb ik een leuke tijd gehad. Ik was zelf gek op sieraden en hield ervan met klanten te praten. Behalve als ze vervelend waren. Er was eens een vrouw die iets uit de vitrine wilde. Ik zei dat dat niet kon en toen werd ze kwaad. ‘Weet u wel wie ik ben?’ vroeg ze. Ze was de vrouw van een directeur. ‘Dat interesseert me niets,’ zei ik. ‘Al was u de koningin.’ Zo’n doetje was ik nou ook weer niet.
Mijn man Piet heb ik leren kennen op het strand van Scheveningen. Hij zag er goed uit, daar viel ik voor. In januari 1961 zijn we naar Amsterdam verhuisd. Piet werkte bij het Algemeen Nederlands Persbureau, als journalist. Hij had het altijd druk. Ook 's avonds hoorde je vaak de typemachine ratelen. Daarna moesten stukjes worden doorgebeld.
Ik wilde wel eens weg, maar Piet kon niet of had geen puf. Op vakanties zocht hij meestal erg rustig gelegen huisjes uit... Mijn man was geen slechte man, alleen pasten we achteraf gezien niet geweldig bij elkaar. Hij gaf me zelden een compliment en hield soms dagenlang zijn mond. Meestal hield ik me goed voor de kinderen.
Op zijn 60ste is Piet al met pensioen gegaan, daarna werd het wel gezelliger. Hij ging lekker koken, we gingen naar musea en concerten, kregen tijd om eens af te spreken. Ik ben op een pottenbakkerscursus gegaan bij Alfred. Grote vazen maken, dat vond ik mooi. Alfred was een kunstenaar. Hij en zijn vrouw Hanny zijn goede vrienden van ons geworden. Nu en dan kwamen ze langs om een wijntje te drinken. De kinderen waren weleens verbaasd hoe vrolijk we konden zijn. ‘Nou mama!’ riepen ze dan. Een leuke tijd.
Ellen is nu 55 en Peter is 50. Ze komen vaak langs en dan gaan we even naar de markt. Ik moet huilen als ik aan ze denk. Omdat ze dat voor me doen. Omdat ik bang ben dat ik het verkeerd heb gedaan. Omdat ik het niet meer weet. Het verleden is een gevoel geworden. De beelden zijn bijna verdwenen. Alleen de kinderen zijn er nog.